Oplossingsgerichte therapie is een vorm van kortdurende psychotherapie die zich niet bezig houdt met probleemgedrag of klachten in het verleden of heden, maar zich richt op gewenst gedrag in de toekomst en hoe dit doel stap voor stap te bereiken.
U hebt honger en besluit in een restaurant te gaan eten. Na een tijd gewacht te hebben, wordt u uitgenodigd te gaan zitten en de ober stelt zich voor. Hij begint u vragen te stellen over uw honger: Hoe erg heeft u honger, hoe lang heeft u het al, had u vroeger ook vaak honger, welke rol speelde honger in uw ouderlijk gezin of familie, welke nadelen en misschien voordelen heeft het voor u? Als u daarna, nog hongeriger geworden, vraagt te kunnen eten, wil de gerant dat u eerst vragenlijsten invult over honger (en wellicht over allerlei andere zaken die de ober belangrijk vindt). Als dat allemaal gebeurd is, krijgt u een menu voorgeschoteld waar u niet om gevraagd heeft, maar waarvan de ober zegt dat het goed voor u is en vele hongerige mensen heeft geholpen. Hoe groot schat u de kans in dat u tevreden uit dit restaurant vertrekt?
Oplossingsgerichte therapie werkt grotendeels met vragen aan en opdrachten voor de cliënt. Allereerst vraagt de therapeut wat de cliënt zou willen veranderen aan het probleem. Uit de wensen van de cliënt wordt gekozen waaraan gewerkt gaat worden. Vervolgens kan de cliënt aan de slag met een scala van vragen en opdrachten, waaronder:
- De uitzondering: De therapeut vraagt de cliënt of er situaties zijn geweest waarin het probleem niet of minder aanwezig was. Wanneer dit zo is vraagt de therapeut hoe dat kwam, hoe dat voelde en wat de cliënt toen deed.
- Het cijfer: De therapeut kan de cliënt vragen de huidige situatie een cijfer te geven. Geen probleem is een 10, wanneer de klachten het
hevigst zijn een 0. - De wondervraag: De cliënt wordt hierbij gevraagd zich voor te stellen dat er in zijn of haar slaap een wonder zou gebeuren waardoor het probleem zou zijn opgelost. Als de cliënt wakker zou worden, waaraan merkt hij of zij dan dat dit zo is, wat doet, denkt, zegt en voelt de cliënt anders dan voor die tijd. Hoe zou de omgeving de verandering opmerken en hoe zou die reageren?